Gemeente Meerssen | Verordening rioolheffing Meerssen 2022

Officiele publicatie

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Meerssen 2022

De Raad van de gemeente Meerssen:

Gezien het voorstel van het college de dato 16 november 2021 strekkende tot vaststelling van een nieuwe verordening rioolheffing;

Gelet op artikel 228A van de Gemeentewet;

B E S L U I T:

Vast te stellen de:

Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Meerssen 2022.

Artikel 1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.
    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
    Toelichting begrip gemeentelijke riolering:
    Het begrip gemeentelijke riolering is veel ruimer dan alleen de riolering op zich. Het gaat om alle voorzieningen die worden getroffen om te voldoen aan de wettelijke zorgplichten. Daaronder vallen onder andere rioleringspijpen en kolken, maar ook bijvoorbeeld voorzieningen tegen grondwateroverlast en individuele behandelingssystemen (iba’s).
  • b.
    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;
  • c.
    water: huishoudelijke afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.
    Toelichting begrip water:
    Onder het begrip water vallen alle verschillende soorten water. In de zorgplichten van artikel 228a Gemeentewet worden meerdere waterbegrippen gebruikt die gebaseerd zijn op de herkomst van het water. De definities van de specifieke waterbegrippen zijn opgenomen in de Wet milieubeheer of Waterwet en behoeven in de verordening rioolheffing geen nadere toelichting

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.
    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater en
  • b.
    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

1.

De belasting wordt geheven:

  • a.
    van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel en
  • b.
    van degene die een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd al dan niet krachtens eigendom, bezit of beperkt of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersdeel.
2.

Voor het eigenarendeel wordt, als het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

3.

Voor het gebruikersdeel wordt:

  • a.
    gebruik van een perceel door leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;
  • b.
    gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;
  • c.
    het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Voorwerp van de belasting

1.

Voorwerp van belasting is een perceel.

2.

Als perceel wordt aangemerkt:

  • a.
    de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;
  • b.
    de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;
  • c.
    een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
  • d.
    een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;
  • e.
    het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

1.

Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

2.

Het gebruikersdeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel verhoogd met een bedrag geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

3.

Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van 365 dagen wordt de hoeveelheid water door herleiding bepaald naar een periode van 365 dagen.

4.

Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een:

  • a.
    watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of
  • b.
    bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen.

De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

5.

De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd via de gemeentelijke riolering.

6.

Bij gebruik van één zelfde gemeenschappelijke watermeter door meerdere zelfstandige percelen wordt de totale hoeveelheid afgevoerd water voor deze percelen tezamen bepaald overeenkomstig lid drie. Vervolgens wordt de aldus bepaalde hoeveelheid water naar evenredigheid verdeeld over het aantal betrokken percelen.

7.

Van nieuwe gebruikers, niet bedoeld in lid 6, wordt, zolang geen gegevens als bedoeld in het derde lid van dit artikel bekend zijn een recht geheven naar een leidingwaterverbruik van 130 kubieke meter, met dien verstande dat voor alleenstaanden een waterverbruik van 40 kubieke meter wordt aangehouden. Indien er sprake is van een binnengemeentelijke verhuizing, wordt voor het betreffende belastingjaar het leidingwaterverbruik van het oude adres ook geacht het leidingwaterverbruik van het nieuwe adres te zijn.

8.

De leden 6 en 7 zijn niet van toepassing voor bedrijven en overige niet natuurlijke personen. Het waterverbruik van bedrijven en van overige niet natuurlijke personen, die gebruik maken van een gemeenschappelijke watermeter, wordt door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b van de Gemeentewet bedoeld ambtenaar (heffingsambtenaar) geschat. Zolang geen gegevens als bedoeld in het tweede lid van dit artikel bekend zijn, wordt bij nieuw gevestigde bedrijven of overige niet natuurlijke personen het waterverbruik eveneens door de heffingsambtenaar geschat.

Artikel 6 Belastingtarieven

1.

Het eigenarendeel bedraagt per perceel: € 147,05

2.

Het gebruikersdeel bedraagt:

per perceel: € 81,05

plus: € 1,05 per m³

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt geheven bij wege van aanslag.

Artikel 8a Minimum aanslag.

1.

Belastingbedragen van minder dan € 5,00 worden niet geheven.

2.

Voor de toepassing van het vorig lid wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen aangemerkt als één belastingbedrag.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

1.

De belasting als bedoeld in artikel 3, is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

2.

Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

3.

Indien de belastingplicht als bedoeld in artikel 3, met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

4.

Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

Artikel 10 Termijnen van betaling

1.

In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Invorderingswet 1990 moet de aanslag worden betaald:

  • a.
    Bij niet-automatische incasso;
    in twee gelijke termijnen, waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede een maand later.
  • b.
    Bij automatische incasso:
    in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt.
2.

In afwijking van het eerste lid, onder b geldt, dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgende op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later.

3.

De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in dit artikel gestelde termijnen.

Artikel 11 Kwijtschelding

Bij de invordering van het recht als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, wordt geen kwijtschelding verleend als bedoeld in artikel 26 van de Invorderingswet 1990.

Artikel 12 Inwerkingtreding en citeerartikel

1.

De “Verordening rioolheffing Meerssen 2021”, vastgesteld bij raadsbesluit van 10 december 2020, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

2.

Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking.

3.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2022.

4.

Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening rioolheffing Meerssen 2022”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Meerssen van 15 december 2021
DE RAAD VOORNOEMD,
De voorzitter,
De griffier,