Gemeente Meerssen | Verkeersbesluit inzake een gehandicapte parkeerplaats op kenteken, Volderstraat Meerssen

Officiele publicatie

Verkeersbesluit inzake een gehandicapte parkeerplaats op kenteken, Volderstraat Meerssen

509744

Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Meerssen;

gezien het verzoek van (naam verzoekster) Meerssen om in aanmerking te komen voor een gehandicaptenparkeerplaats (GPP) op kenteken nabij de achteringang van haar perceel/woning;

gelet op artikel 2 juncto artikel 18, eerste lid, onder d van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994), (o.m. artikel 12) het bepaalde in het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW);

Overwegingen ten aanzien van het besluit

dat de aanvraag voor een GPP op kenteken getoetst wordt aan de volgende criteria:

a.verzoek(st)er dient in het bezit te zijn van een geldige gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder of een bestuurder zijn van een invalidenvoertuig;

b.verzoek(st)er dient door een externe instantie gekeurd te worden op uw maximale loopafstand;

c.er is geen/onvoldoende parkeergelegenheid binnen de door de keuringsinstantie vastgestelde maximale loopafstand (er is geen eigen parkeerruimte in de vorm van een oprit/garage of algemene parkeerruimte in de directe omgeving);

d.verzoek(st)er dient akkoord te gaan met betaling van de voor de aanleg van de gehandicaptenparkeerplaats verschuldigde kosten volgens de tarievenlijst Openbare Werken;

dat blijkens medisch advies verzoekster voldoet aan het gestelde onder a en b; de maximaal aaneengesloten te lopen afstand is medisch vastgesteld op 40 meter;

dat er derhalve een medische indicatie is voor het beschikken over parkeergelegenheid zo dicht mogelijk bij de meest praktische toegang tot het perceel/de woning

dat de parkeerdruk op dit “hofje” aan de Volderstraat, blijkens onderzoek zodanig is dat geen zekerheid bestaat dat op korte afstand tot de woning van verzoekster een parkeergelegenheid bestaat voor haar auto;

dat de auto van verzoekster regulier deel uit maakt van de auto’s die op het “hofje” aan de Volderstraat geparkeerd worden;

dat het realiseren van een GPP op kenteken ook geen vermindering van het aantal parkeerplaatsen te weeg brengt;

dat op het perceel van verzoekster geen garage noch een oprit aanwezig zijn;

dat evenmin een algemene parkeerruimte in de directe omgeving aanwezig is;

dat verzoekster zich akkoord heeft verklaard met de voorwaarde d;

dat het verzoek/verzoekster voldoet aan de daarvoor gehanteerde criteria en er derhalve op grond van deze criteria geen weigeringsgrond aan de orde is;

voorts overwegende,

dat de bewoners van het pand Volderstraat (huisnummer) door middel van een aanvraag ingevolge artikel 2.1.5.3. van de APV voor een omgevingsvergunning verzocht hebben voor een tweede uitweg voor hun perceel;

dat dezerzijds een afweging dient te worden gemaakt tussen enerzijds het persoonsgebonden belang van het verkrijgen van de GPP op kenteken en perceelsgebonden belang van het verkrijgen van een tweede uitweg;

dat redelijkerwijs gezien het belang van een GPP op kenteken zwaarder mag wegen dan het belang van een tweede uitweg;

dat dezerzijds bezien is of aan de wens van een tweede uitweg ook op een andere wijze kan worden tegemoet gekomen;

dat het perceel Volderstraat 88 ook via de achterzijde (zuidzijde) kan ontsloten worden via een uitweg op de Vauwerhof door het verwijderen van een stuk haag en het verschuiven van een relatief eenvoudig verplaatsbaar tuinhuisje;

dat dezerzijds met in acht name van de voorgeschreven procedures en regels, medewerking kan worden verleend aan het tot stand brengen van een hiervoor bedoelde uitwegvergunning;

dat daarmee redelijkerwijs gezien geen sprake zal zijn van een onevenredige benadeling van de bewoners van het pand Volderstraat (huisnummer), ergo deze bewoners beschikken dan over een uitweg die verkeerskundig veiliger is en praktischer in gebruik in vergelijking tot de ontsluiting via het pleintje aan de noordzijde van hun woning;

dat voor zover bekend geen andere belangen onevenredig worden geschaad wanneer de GPP op kenteken wordt vergund aan verzoekster;

dat overeenkomstig artikel 24 van het BABW over het ontwerp-verkeersbesluit overleg heeft plaatsgevonden met de politie district Maastricht, Basiseenheden Heuvelland;

dat de politie schriftelijk op 13 december 2017 heeft kenbaar gemaakt dat het besluit handhaafbaar en voor de politie derhalve aanvaardbaar is;

dat het ontwerp van het besluit ter visie heeft gelegen vanaf van 14 december 2017 t/m 24 januari 2018;

Overwegende ten aanzien van zienswijzen (1),

dat gedurende voornoemde termijn een zienswijze is ingekomen ingediend door Arag rechtsbijstand, namens (naam en adres zienswijze indieners)  te Meerssen (reg. nr 330591);

dat hetgeen als zienswijze is ingebracht hier geacht te zijn ingevoegd en herhaald te zijn;

dat samengevat de nadere gronden zich richten op:

a. de verkeersveiligheid, welke in gevaar zou worden gebracht door het realiseren van een GPP op kenteken op de daarvoor aangeduide plaats;

b. het ontbreken van een medische noodzaak;

c. het belang van zienswijze indieners voor het verkrijgen van een tweede uitweg voor de bedrijfsvoertuigen wordt geschaad bij toekennen van een GPP op kenteken op de aangeduide plaats;

d. het informatieproces;

e. het ontbreken weigeringsgrond;

f. het beschikbaar zijn van alternatieve locaties;

(ad a)

dat het college niet inziet noch er van overtuigd is dat door het specifiek aanwijzen van de plaats als GPP op kenteken een andere situatie gecreëerd wordt dan al jaren lang het geval is; immers op de betreffende plaats stond en staat zeer regelmatig een auto (merendeels die van verzoekster) geparkeerd, hetgeen niet in strijd is met verkeersregels;

(ad b)

dat het college vastgesteld heeft dat verzoekster op goede gronden in het bezit is van een gehandicaptenparkeerkaart (bestuurder) en de onderhavige medische indicatie door derden-belanghebbenden niet rechtens ter discussie gesteld kunnen worden;

(ad c)

dat het college, met verwijzing naar hetgeen hieromtrent onder het kopje “voorts overwegende” is opgenomen, van mening is dat aan de zienswijze indieners redelijkerwijs gezien een verkeerskundig veiliger alternatief is aangeboden waarmee tegemoet wordt gekomen aan de kenbaar gemaakte behoefte aan een tweede uitweg voor hun perceel;

dat de belangen van andere buurtbewoners, wat daarvan ook zij, niet tot de belangen van de zienswijze-indieners behoren;

dat de ingediende zienswijze op dit punt geen wijziging teweeg brengt in de eerdere overwegingen en afwegingen en deze hierbij nogmaals geacht te zijn ingevoegd en herhaald te zijn;

(ad d)

dat het college kennis heeft genomen van het verloop van het informatieproces dat vooraf is gegaan aan het aanvragen van een vergunning voor een tweede uitweg;

dat het college betreurt dat de zienswijze-indieners niet direct bij het eerste contact gewezen zijn op de vergunningsplicht, hetgeen overigens ook reeds uitvoerig is uitgelegd en waarvoor excuses zijn gemaakt;

dat het voorgaande aan de zienswijze-indieners niet het recht geeft om gegrond te claimen dat een tweede uitweg moet worden toegekend ten nadele van verzoekster die het verzoek om de GPP op kenteken heeft ingediend;

dat immers, zou ons college voortijdig positief beschikt hebben op een aanvraag voor een tweede uitweg, deze beschikking onderhevig is aan bezwaar en beroep, hetgeen in de onderhavige situatie niet ondenkbaar mag worden geacht.

(ad e)

dat het college, in tegenstelling tot hetgeen de zienswijze-indieners stellen, van mening is dat sprake is van een openbare weg, waarop in casu het toegestaan is om een auto te parkeren op dit betreffende deel van de openbare weg;

dat in de wegenverkeerswetgeving niet voorgeschreven staat dat elke parkeerplaats als zodanig dient te worden aangewezen;

(ad f)

dat de door zienswijze-indieners kenbaar gemaakte alternatieve locaties voor de GPP op kenteken in het voortraject al bezien zijn;

dat het afgelopen jaar een parkeervergunningenregime is ingesteld voor het “Vauwerhofgebied” voor de betreffende bewoners en dit gebied geen algemene parkeergelegenheid is;

dat derhalve het toevoegen van een GPP op kenteken voor een niet tot de reguliere vergunninghouders behorende persoon niet passende wordt geacht;

dat bovendien tussen het “Vauwerhofgebied” en het perceel van verzoekster een substantieel hoogteverschil is, waarmee dit ingebracht alternatief zonder forse ingrepen en voorzieningen niet als een reëel alternatief kan worden beschouwd;

dat het parkeren van de auto van verzoekster op het eigen terrein redelijkerwijs alleen vanuit de aan de orde zijnde criteria kan worden verlangd wanneer een oprit en/of een garage aanwezig zouden zijn op het perceel van verzoekster, hetgeen niet het geval is;

dat omtrent een ingebracht alternatief, het maken van een GPP op kenteken aan de zijde van de Volderstraat, verkeerstechnisch wel een mogelijkheid zou kunnen zijn, doch zowel de afstand tot de woning van verzoekster (40 meter) alsmede de aanlegkosten (ca. € 5.000,- ) redelijkerwijs leiden tot het standpunt dat dit alternatief geen optie kan zijn, los van het feit dat deze locatie bij een verergering van de fysieke beperkingen van verzoekster ongeschikt zal zijn;

Overwegende ten aanzien van zienswijzen (2),

dat gedurende voornoemde termijn een zienswijze is ingekomen ingediend door (naam en adres zienswijze indieners) Meerssen;

dat hetgeen als zienswijze is ingebracht hier geacht te zijn ingevoegd en herhaald te zijn;

dat samengevat de zienswijze duidt op het vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid voorstander te zijn van een gehandicaptenparkeerplaats op eigen terrein van verzoekster;

dat het parkeren van de auto van verzoekster op het eigen terrein redelijkerwijs alleen vanuit de aan de orde zijnde criteria kan worden verlangd wanneer een oprit en/of een garage aanwezig zouden zijn op het perceel van verzoekster, hetgeen niet het geval is;

dat op grond van artikel 3.15, lid 3 van de Algemene wet bestuursrecht is verzoekster in de gelegenheid gesteld om te reageren op de ingebrachte zienswijzen;

dat verzoekster bij brief van 5 maart 2018 van de geboden gelegenheid gebruik heeft gemaakt;

dat hetgeen verzoekster als reactie op de zienswijzen heeft ingebracht hier geacht te zijn ingevoegd en herhaald te zijn;

dat hetgeen verzoekster als reactie inbrengt, door ons college als rechtvaardige motivering en gegronde redenen wordt beschouwd;

dat het college, uitgaande van hetgeen het verzoek omvat ( aanvraag voor een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken op het betreffende wegdeel) en met verwijzing naar vorenstaande overwegingen inzake de nadere gronden van de andere zienswijze indieners en op de reactie van verzoekster, van mening is dat het verzoek op goede gronden is ingediend en voldoet aan de daarvoor gestelde criteria;

dat bovendien de verkeersveiligheid in de geschetste situatie en omstandigheden, redelijkerwijs niet aantoonbaar wordt geschaad door het in gebruik hebben van een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken;

dat de ingediende zienswijzen geen aanleiding zijn om het ontwerp-verkeersbesluit aan te passen of te wijzigen;

dat in het kader van zorgvuldigheid in juni 2018 dezerzijds een poging is gedaan om via een vorm van mediation, partijen de gelegenheid te bieden minnelijk tot overeenstemming te komen omtrent oplossingsrichtingen die voorhanden zijn;

dat dit proces niet geleid heeft tot zicht op het verkrijgen van eensgezindheid en derhalve besluitvorming dient te volgen;

BESLUIT

I. de in de overwegingen aangehaalde zienswijzen ontvankelijk edoch ongegrond te verklaren;

II. door middel van het plaatsen markering en bord E6 van Bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990, met onderbord (kenteken auto) een parkeerplaats ter hoogte van de achteringang van het perceel Volderstraat 78 (zoals aangegeven op bijgevoegde tekening) aan te wijzen, als gehandicaptenparkeerplaats gereserveerd voor het voertuig met het op het onderbord aangegeven kenteken.

Meerssen

7 augustus 2018.
het college van Burgemeester en Wethouders van Meerssen,
de secretaris, de burgemeester,
mr. J.J.M. Eurlings M.A.H. Clermonts-Aretz

Mededelingen

Bezwaar- of beroepsclausule

Tegen het besluit kan gedurende een termijn van zes weken na de dag waarop het besluit is bekendgemaakt, door belanghebbenden beroep als bedoeld in artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht worden ingesteld bij de Rechtbank Limburg, Bestuursrecht, postbus 1988, 6201 BZ Maastricht. Het beroepschrift dient naast een dagtekening de naam, het adres en een ondertekening van de indiener te bevatten. Tevens dient in het beroepschrift een omschrijving van het besluit waartegen het beroep zich richt én een motivering te zijn opgenomen. Bij het beroepschrift wordt zo mogelijk een afschrift van het bestreden besluit overgelegd. Van de indiener van het beroepschrift wordt ingevolge artikel 8:41 van de Algemene wet bestuursrecht een griffierecht geheven. De indiener wordt door de Rechtbank gewezen op de verschuldigdheid van het recht. Bepaalde on- of minvermogende personen kunnen worden vrijgesteld, respectievelijk vermindering krijgen. Naast het instellen van beroep kan binnen de bovengenoemde termijn door een partij in de hoofdzaak aan de Voorzieningenrechter van de Rechtbank een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht worden gevraagd. Voor de behandeling van een verzoek om voorlopige voorziening wordt, naast het evenbedoelde recht op grond van artikel 8:82 van de Algemene wet bestuursrecht een apart griffierecht geheven. Er kan ook digitaal een beroepschrift en/of een verzoek om voorlopige voorziening worden ingediend bij genoemde rechtbank via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet de indiener wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden.